• bla·der
vervoeging van
bladeren

blader

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladeren
    • Ik blader. 
  2. gebiedende wijs van bladeren
    • Blader! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladeren
    • Blader je?  [1]
     Het was op dat moment namelijk zo eenvoudig geweest om zijn gelijk te halen. 'Hoe langer ik blader, des te meer zin ik krijg in vakantie, schat,' bromde Jeroen afwezig.[2]


  • bla·der
Naar frequentie 8089

blader

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van blad