bittert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bit·tert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bitteren |
bittert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bitteren
- Jij bittert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bitteren
- Hij bittert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bitteren
- Bittert!
Deens
Woordafbreking
- bit·tert
Bijvoeglijk naamwoord
bittert, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van bitter
Noors
Woordafbreking
- bit·tert
Naar frequentie | 19326 |
---|
Bijvoeglijk naamwoord
bittert, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van bitter
Typische woordcombinaties
- et bittert tap
een bittere nederlag
Nynorsk
Woordafbreking
- bit·tert
Bijvoeglijk naamwoord
bittert, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van bitter
Typische woordcombinaties
- eit bittert tap
een bittere nederlag