billijkte
- bil·lijk·te
vervoeging van |
---|
billijken |
billijkte
- enkelvoud verleden tijd van billijken
- Ik billijkte.
- Jij billijkte.
- Hij, zij, het billijkte.
- Ik billijkte.
- Het woord billijkte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.