bijspijker
- Geluid: bijspijker (hulp, bestand)
- bij·spij·ker
vervoeging van |
---|
bijspijkeren |
bijspijker
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijspijkeren
- ... dat ik bijspijker.
- Het woord bijspijker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.