Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·sleep

Werkwoord

vervoeging van
bijslepen

bijsleep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijslepen
    • ... dat ik bijsleep. 
vervoeging van
bijslijpen

bijsleep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijslijpen
    • ... dat ik bijsleep. 
    • ... dat jij bijsleep. 
    • ... dat hij, zij, het bijsleep.