• be·zwan·ger·de

bezwangerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bezwangerd
vervoeging van
bezwangeren

bezwangerde

  1. enkelvoud verleden tijd van bezwangeren
    • Ik bezwangerde. 
    • Jij bezwangerde. 
    • Hij, zij, het bezwangerde. 
  2. verbogen vorm van bezwangerd, voltooid deelwoord van bezwangeren