• be·zon
vervoeging van
bezinnen

bezon

  1. enkelvoud verleden tijd van bezinnen
    • Ik bezon. 
    • Jij bezon. 
    • Hij, zij, het bezon. 
vervoeging van
bezonnen

bezon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezonnen
    • Ik bezon. 
  2. gebiedende wijs van bezonnen
    • Bezon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezonnen
    • Bezon je?