Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·weert

Werkwoord

vervoeging van
beweren

beweert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beweren
    • Jij beweert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beweren
    • Hij beweert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beweren
    • Beweert!