bewaak
- be·waak
vervoeging van |
---|
bewaken |
bewaak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewaken
- Ik bewaak.
- gebiedende wijs van bewaken
- Bewaak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewaken
- Bewaak je?
- Het woord bewaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.