• be·vreemd·de
vervoeging van
bevreemden

bevreemdde

  1. enkelvoud verleden tijd van bevreemden
    • Ik bevreemdde. 
    • Jij bevreemdde. 
    • Hij, zij, het bevreemdde. 
     De nonchalance die uit haar woorden en lichaamstaal sprak, bevreemdde Chantal.[1]