• be·voor·de·lig·de
vervoeging van: bevoordeligen…
verbogen vorm: bevoordeligdee

bevoordeligde

  1. verbogen vorm van bevoordeligd, voltooid deelwoord van bevoordeligen
vervoeging van
bevoordeligen

bevoordeligde

  1. enkelvoud verleden tijd van bevoordeligen
    • Ik bevoordeligde. 
    • Jij bevoordeligde. 
    • Hij, zij, het bevoordeligde.