• be·vin·ger·de
vervoeging van: bevingeren…
verbogen vorm: bevingerdee

bevingerde

  1. verbogen vorm van bevingerd, voltooid deelwoord van bevingeren
vervoeging van
bevingeren

bevingerde

  1. enkelvoud verleden tijd van bevingeren
    • Ik bevingerde. 
    • Jij bevingerde. 
    • Hij, zij, het bevingerde.