• be·no·dig·de
vervoeging van
benodigen

benodigde

  1. enkelvoud verleden tijd van benodigen
    • Ik benodigde. 
    • Jij benodigde. 
    • Hij, zij, het benodigde. 
  2. verbogen vorm van benodigd, voltooid deelwoord van benodigen

benodigde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van benodigd
     Zou dit het benodigde opstapje zijn om het donkere filmpje in haar geest van kleur te voorzien? Ze sloot haar ogen en concentreerde zich.[1]