• be·knab·be·len

beknabbelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beknabbelen
beknabbelde
beknabbeld
zwak -d volledig
  1. op iets laten knabbelen
     Je laten beknabbelen door garra-rufavisjes in een bassin wordt niet verboden. Dat schrijft minister Schultz van Haegen van Milieu aan de Tweede Kamer in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren. De Partij had de minister om haar standpunt gevraagd na onderzoeken over de gezondheidsrisicio's van de behandeling. Ook plaatste de partij kanttekeningen bij het welzijn voor de visjes.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Knabbelvisjes' niet verbieden” (Dinsdag 15 april 2014, 14:34), NOS