batik
- ba·tik
- Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘gebatikte doek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1721 [1]
vervoeging van |
---|
batikken |
batik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van batikken
- Ik batik.
- gebiedende wijs van batikken
- Batik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van batikken
- Batik je?
- Het woord batik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "batik" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "batik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be