• bam·zaai·en
  • In de betekenis van ‘loten wie het gelag zal betalen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1943 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bamzaaien
bamzaaide
gebamzaaid
zwak -d volledig

bamzaaien

  1. inergatief (spel) een kroegspel met lucifers, waarvan de verliezer een rondje betaalt
    • De kroegbaas wrijft in zijn handen als er flink gebamzaaid wordt. 
40 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]