avaleerde
- ava·leer·de
vervoeging van |
---|
avaleren |
avaleerde
- enkelvoud verleden tijd van avaleren
- Ik avaleerde.
- Jij avaleerde.
- Hij, zij, het avaleerde.
- Ik avaleerde.
- Het woord avaleerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.