• IPA: /ˈau.fɛ.rɛ/
  • au·fer·re
  • afgeleid van ferre met het voorvoegsel ab-
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
auferre auferō abstulī ablātum
derde vervoeging volledig

auferre

  1. actief infinitief praesens van auferre
    1. wegnemen
    2. verwijderen
    3. verwoesten
  2. passief imperatief praesens enkelvoud van auferre
    1. word weggenomen!
    2. word verwijderd!
    3. word verwoest!