associeer
- as·so·ci·eer
vervoeging van |
---|
associëren |
associeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van associëren
- Ik associeer.
- gebiedende wijs van associëren
- Associeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van associëren
- Associeer je?
- ▸ ‘Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan dat een ziekenhuis een psychiatrische afdeling heeft. Dat associeer je eerder met een inrichting ergens in de bossen.[1]
- Het woord associeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.