articuleer
- Geluid: articuleer (hulp, bestand)
- ar·ti·cu·leer
vervoeging van |
---|
articuleren |
articuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van articuleren
- Ik articuleer.
- gebiedende wijs van articuleren
- Articuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van articuleren
- Articuleer je?
- Het woord articuleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.