• IPA: /arɔgantɲiːm/
  • aro·gant·ním

arogantním

  1. locatief mannelijk enkelvoud van arogantní
  2. locatief onzijdig enkelvoud van arogantní
  3. instrumentalis mannelijk enkelvoud van arogantní
  4. instrumentalis onzijdig enkelvoud van arogantní
  5. datief meervoud van arogantní

arogantním

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van arogantnět