anticipeerden
- an·ti·ci·peer·den
vervoeging van |
---|
anticiperen |
anticipeerden
- meervoud verleden tijd van anticiperen
- Wij anticipeerden.
- Jullie anticipeerden.
- Zij anticipeerden.
- Wij anticipeerden.
- Het woord anticipeerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.