• an·ka·men
  • Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 10445
  • ankamen
  1. eerste persoon meervoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van ankommen
  1. derde persoon meervoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van ankommen


ankamen

  1. aankomen


ankamen

  1. aankomen