allagare
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
allagare |
allagante |
allagato |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
toekomende tijd |
allago |
allagavo |
allagherò |
volledig |
allagare
- overgankelijk doen overstromen, onder water zetten
- «A causa del nubifragio il fiume ha allagato le strade.»
- Wegens de wolkbreuk heeft de rivier de straten overstroomd.
- «A causa del nubifragio il fiume ha allagato le strade.»