alarmeerde
- Geluid: alarmeerde (hulp, bestand)
- alar·meer·de
vervoeging van |
---|
alarmeren |
alarmeerde
- enkelvoud verleden tijd van alarmeren
- Ik alarmeerde.
- Jij alarmeerde.
- Hij, zij, het alarmeerde.
- Ik alarmeerde.
- ▸ Haar komst alarmeerde me.[1]
- Het woord alarmeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939