afzabbelende
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zab·be·len·de
Werkwoord
vervoeging van: | afzabbelen |
afzabbelende
- verbogen vorm van afzabbelend, het onvoltooid deelwoord van afzabbelen
vervoeging van: | afzabbelen |
verbogen vorm: | afzabbelendee |
afzabbelende