Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vormt

Werkwoord

vervoeging van
afvormen

afvormt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvormen
    • ... dat jij afvormt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvormen
    • ... dat hij afvormt. 

Gangbaarheid