Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vorm·de

Werkwoord

vervoeging van
afvormen

afvormde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afvormen
    • ... dat ik afvormde. 
    • ... dat jij afvormde. 
    • ... dat hij, zij, het afvormde. 

Gangbaarheid