• af·voert
vervoeging van
afvoeren

afvoert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvoeren
    • ... dat jij afvoert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvoeren
    • ... dat hij afvoert. 
     Omdat de rivier zoveel water van landbouwgebied afvoert stonden er ook gewassen: overal groeiden tomaten- en sojaplantjes, goed bemest door al het rioolwater.[1]


  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer  , ISBN 9789025768652