Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vis·ten

Werkwoord

vervoeging van
afvissen

afvisten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afvissen
    • ...dat wij afvisten. 
    • ...dat jullie afvisten. 
    • ...dat zij afvisten. 

Gangbaarheid