Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tim·mer·den

Werkwoord

vervoeging van
aftimmeren

aftimmerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aftimmeren
    • ...dat wij aftimmerden. 
    • ...dat jullie aftimmerden. 
    • ...dat zij aftimmerden. 

Gangbaarheid