afspraken
- af·spra·ken
de afspraken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord afspraak
- ▸ ‘Ik weet eigenlijk wel zeker dat hij diep in zijn hart had gehoopt dat zijn moeder hem tegen de afspraken in zou bellen.[1]
vervoeging van |
---|
afspreken |
afspraken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afspreken
- ...dat wij afspraken.
- ...dat jullie afspraken.
- ...dat zij afspraken.
- ...dat wij afspraken.
- Het woord afspraken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.