• af·rist
vervoeging van
afrissen

afrist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrissen
    • ... dat jij afrist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrissen
    • ... dat hij afrist. 
vervoeging van
afristen

afrist

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afristen
    • ... dat ik afrist. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afristen
    • ... dat jij afrist. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afristen
    • ... dat hij afrist.