• afri·kansk
  • Afkomstig van het Noorse naamwoord Afrika met het achtervoegsel -sk
Naar frequentie 10597
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud afrikansk
o enkelvoud afrikansk
meervoud afrikanske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
afrikanske

afrikansk

  1. (demoniem) Afrikaans
    «Afrikansk dverggeiter er litt roligere enn vanlige geiter, og dermed mindre skumle for barn.»
    Afrikaanse dwerggeitjes zijn een beetje rustiger dan normale geiten en zijn minder beangstigend voor kinderen.


  • afri·kansk
  • Afkomstig van het Nynorske naamwoord Afrika met het achtervoegsel -sk
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud afrikansk
o enkelvoud afrikansk
meervoud afrikanske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
afrikanske

afrikansk

  1. (demoniem) Afrikaans
    «Eg vil lese afrikansk litteratur, som skildrar kvardagen på kontinentet.»
    Ik wil Afrikaanse literatuur lezen die het dagelijks leven op het continent beschrijft.