africht
- af·richt
vervoeging van |
---|
africhten |
africht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van africhten
- ... dat ik africht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van africhten
- ... dat jij africht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van africhten
- ... dat hij africht.
- Het woord africht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.