• af·na·men

de afnamenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afname
vervoeging van
afnemen

afnamen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afnemen
    • ...dat wij afnamen. 
    • ...dat jullie afnamen. 
    • ...dat zij afnamen.