• af·loog
vervoeging van
aflogen

afloog

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflogen
    • ... dat ik afloog. 
vervoeging van
afliegen

afloog

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afliegen
    • ... dat ik afloog. 
    • ... dat jij afloog. 
    • ... dat hij, zij, het afloog.