Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kwa·men

Werkwoord

vervoeging van
afkomen

afkwamen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkomen
    • ...dat wij afkwamen. 
    • ...dat jullie afkwamen. 
    • ...dat zij afkwamen.