Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·gluurt

Werkwoord

vervoeging van
afgluren

afgluurt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgluren
    • ... dat jij afgluurt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgluren
    • ... dat hij afgluurt. 

Gangbaarheid