vervoeging
onbepaalde wijs to  afford 
he/she/it  affords 
verleden tijd  afforded 
voltooid
deelwoord
 afforded 
onvoltooid
deelwoord
 affording 
gebiedende wijs  afford 

afford

  1. zich veroorloven
    «We can only afford to buy a small car at the moment.»
    We kunnen ons op het moment slechts veroorloven om een klein autootje te kopen.
  2. leveren
    «The sea affords an abundant supply of fish.»
    De zee levert een overvloedige voorraad vis.