afdwong
- af·dwong
vervoeging van |
---|
afdwingen |
afdwong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afdwingen
- ... dat ik afdwong.
- ... dat jij afdwong.
- ... dat hij, zij, het afdwong.
- ... dat ik afdwong.
- ▸ Ofschoon de gure wind afdwong om veel met haar ogen te knipperen, zag Chantal dat de twee elkaar regelmatig aanraakten.[1]
- Het woord afdwong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.