Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·check·ten

Werkwoord

vervoeging van
afchecken

afcheckten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afchecken
    • ...dat wij afcheckten. 
    • ...dat jullie afcheckten. 
    • ...dat zij afcheckten. 

Gangbaarheid