ademde
- adem·de
vervoeging van |
---|
ademen |
ademde
- enkelvoud verleden tijd van ademen
- Ik ademde.
- Jij ademde.
- Hij, zij, het ademde.
- Ik ademde.
- ▸ Eenmaal in de gang, leunde ze tegen de muur en ademde zwaar.[1]
- Het woord ademde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.