• a·bu·sé

abusé

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van abuser
  2. (jongerentaal) (informeel) in c'est ~: overdreven, belachelijk (veel)
    « Cette petite bouteille d'eau coûte 9 euros, c'est abusé!»
    Dit flesje water kost 9 euro, dat is toch niet normaal!


vervoeging van
abusar

abusé

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van abusar