abrumar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abrumar |
abrumaba |
abrumado |
volledig |
abrumar
- a·bru·mar
- overgankelijk overstelpen, overweldigen
- uitputten, vermoeien
- verlegen maken,
- in verwarring brengen
- kleineren
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abrumar |
abrumaba |
abrumado |
volledig |
abrumar