• abi·meert
vervoeging van
abimeren

abimeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abimeren
    • Jij abimeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abimeren
    • Hij abimeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van abimeren
    • Abimeert!