Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vul·den

Werkwoord

vervoeging van
aanvullen

aanvulden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvullen
    • ...dat wij aanvulden. 
    • ...dat jullie aanvulden. 
    • ...dat zij aanvulden. 

Gangbaarheid