Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voch·ten

Werkwoord

vervoeging van
aanvechten

aanvochten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvechten
    • ...dat wij aanvochten. 
    • ...dat jullie aanvochten. 
    • ...dat zij aanvochten. 

Gangbaarheid