Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vlo·gen

Werkwoord

vervoeging van
aanvliegen

aanvlogen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvliegen
    • ...dat wij aanvlogen. 
    • ...dat jullie aanvlogen. 
    • ...dat zij aanvlogen. 

Gangbaarheid