aanvielen
- aan·vie·len
vervoeging van |
---|
aanvallen |
aanvielen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvallen
- ...dat wij aanvielen.
- ...dat jullie aanvielen.
- ...dat zij aanvielen.
- ...dat wij aanvielen.
- Het woord aanvielen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.